Spanje telt diverse soorten en typen slangen, zowel giftig als niet giftig. Er zijn zes soorten verschillende soorten slangen die als giftig maar niet dodelijk voor de mens bekend staan. Daarnaast zijn er ook veel voorkomende niet-giftige slangen waar we acht soorten kunnen onderscheiden.
Hoor je iemand “serpiente” roepen let dan goed op waar je je voeten zet. Er zijn veel slangen in Spanje, maar er zijn er maar zes giftig, de meeste vind men in de heuvels, bergen en bosgebieden.
De gevaarlijkste periode van het jaar is in de lente en de zomer, in de herfst en in de winter gaan of zijn ze in hun winterslaap. Over het algemeen, ziet men niet zoveel slangen en nog minder mensen worden er door gebeten.
Slangen in het Spaans is “serpientes” of “ofidios” en “culebras”.
Toch gebeten?
Is men gebeten door een slang, dan kan men best een dokter bezoeken, indien mogelijk met een goede beschrijving van de slang of zelfs met de gedode slang zodat er snel actie door de medische diensten kan ondernemen worden, indien nodig.
1. Giftige slangen
Er zijn 6 slangen die in Spanje voorkomen en giftig zijn en dus potentieel gevaarlijk voor mens en dier.
Cantabrische adder (Vipera seoanei)
Deze slang leeft in Galicië, Léon, de Cantabrische kuststreek, het Baskenland en het uiterste zuidwesten van Frankrijk. Deze slang is gevaarlijk. De slang kan 75 cm lang worden maar meestal is ze kleiner. De foto van deze adder is slechts een van de verschillende patronen die kunnen voorkomen.
Wipneusadder (Vipera latastei)
De maximale lengte is ongeveer 75 cm maar de meeste exemplaren blijven kleiner. Hij komt voor in het zuidwesten van Spanje en Portugal. De adder heeft een driehoekige kop met de voor deze soort kenmerkende zachte omhoogstaande “hoorn” op de neus. Verder is de slang te herkennen aan het typische vlekkenpatroon, dat op de staart en voorzijde lijkt op een dikke, golvende streep maar er op het midden uitziet als een onevenwijdige vlektekening.
Aspisadder (Vipera aspis)
Een bijzonder giftige adder. De kleur is grijs bruin tot roodbruin met meestal smalle donkere strepen op de rug die soms neigen naar een V-vorm. Achter het oog zit een lange donkere vlek met daaronder een witte streep, ook de buik en keel zijn wit. Een echte punt op de neus heeft deze soort niet, wel bredere opstaande randschubben waaraan de soort het best te herkennen is. De staart is kort, vooral bij de mannetjes die ook meer afstekende kleuren hebben dan de vrouwtjes. Zijn aanwezigheid in Spanje zou beperkt zijn tot de Pyreneeën.
De mutsslang (Macroprotodon cucullatus)
De soort is te herkennen aan de zwarte vlek in de nek, waaraan de Nederlandse naam te danken is. Het lichaam is 60 cm, grijsbruin met kleine zwarte vlekjes op de rug en een donkere tekening op de snuit. De buik is vaak oranje rood of bruin en de onderkant van de staart wit met meestal een dambord-achtig motief. Hij leeft in zuidelijk Spanje waar hij een droge en warme biotoop zoals verstuivingen of open plekken in het bos verkiest.
De adder of de gewone adder (Vipera berus)
Deze is aanwezig in de meeste delen van Europa, inclusief Spanje. De adder bereikt een lengte van ongeveer 60 cm en heeft een relatief dik lichaam. De slang heeft een kenmerkende zigzag-tekening op de rug en heeft een driehoekige kop. Mannetjes zijn contrastrijker en hebben ook een zwartere rugstreep. Opvallend is ook de grote variatie in kleur. Adders kunnen groen, bruin, blauwgrijs, roodbruin of zwart zijn ook de ogen kunnen goudkleurig, rood of groen zijn.
De hagedisslang (Malpolon monspessulanus)
Deze slang wordt maximaal 2 meter lang, in het veld blijven de meeste exemplaren kleiner. Deze soort is eenvoudig te herkennen aan de “frons”; de uitstekende rand boven de ogen die de kop iets draakachtigs geeft. Ook de snuitpunt is meer omhoog gericht dan bij andere slangen. Het lichaam is vrij breed en heeft grote, gelijkmatige schubben en een meestal egaal groene tot bruine kleur met een gele of witte buik. De hagedisslang is giftig en heeft twee giftanden achter in de bovenkaak. Bij verstoring sist de slang.
2. Niet giftige slangen
er zijn acht slangensoorten die bekend staan als niet-giftig en in principe ook niet gevaarlijk. Net zoals de meeste giftig slangen vluchten ze liever dan dat ze aanvallen, iets wat ze hoofdzakelijk doen als ze zich bedreigd of aangevallen voelen.
Geelgroene Toornslang (Coluber Viridiflavus)
Men kan deze slang vinden in Spanje, Frankrijk, Zwitserland en Italië. De lengte van deze slang gaat van 1,50 tot 1,95 meter, hij heeft een slank lichaam, een kleine kop en de grondkleur is zwart groen met gele stippen, zijn onderkant is meestal geel met donker groene of zwarte stippen. Deze slang leeft vooral op de grond, maar kruipt vlot over rotsen en struiken. De vindplaatsen zijn meestal droge en begroeide bossen, heuvels, struikgewassen en ruïnes.
De gladde slang (Coronella austriaca)
Dit is een slang uit de familie van de gladde slangen (Colubridae). De gladde slang is een bedreigde en beschermde diersoort, het is verboden om ze te vangen of te doden. De gladde slang leeft in heel Europa, zelfs in Groot-Brittannië waar minder reptielen voorkomen dan in de rest van Europa. Ze zijn te vinden in droge en open hellende gebieden zoals bosranden, heidevelden en wegbermen, waar ze overdag op prooien jagen. De meeste exemplaren worden maximum 80 centimeter lang en deze slangensoort is niet giftig.
De esculaapslang (Elaphe longissima)
Dit is een niet-giftige slang uit de familie gladde slangen (Colubridae). De maximale lengte is ongeveer 2 meter waarmee het een van de langere soorten is in Europa. Meestal zijn deze slangen tussen 1,2 en 1,4 meter lang. De kleur is meestal donkergroen tot olijfgroen aan de bovenzijde en een beige tot gele buik. De buikschubben zijn grover om beter over bomen en takken te kunnen klimmer. Over de hele lengte zitten hier en daar witte puntjes op de schubben, vooral bij de flanken en soms in een patroon op de rug, en soms heeft de hals een lichte band.
De trapslang (Rhinechis scalaris)
Deze slang is een niet-giftige slang uit de familie gladde slangen (Colubridae). De slang dankt de naam aan het patroon van de jonge dieren dat aan een ladder doet denken. De tekening bestaat uit een dubbele streep aan weerszijden van de rug hebben met regelmatige verbindingsstrepen. Naarmate de slang ouder wordt vervagen deze dwarsstrepen maar de lengtestrepen op de rug blijven. Andere exemplaren hebben ook op de flanken strepen of vlekken. De slang komt voor in Frankrijk, Portugal, Italië en Spanje. De slang kent een winterslaap maar die is korter dan de meeste andere dieren die noordelijker leven.
De adderringslang (Natrix maura)
Dit is een slang uit de familie van de gladde slangen (Colubridae). Deze slang leeft in geheel westelijk Europa. Deze soort is niet giftig en dus ook niet gevaarlijk voor de mens, hoewel de slang wel kan bijten. Het voedsel bestaat uit vissen, kikkers en padden, deze soort kan dus goed zwemmen. Het leefgebied bestaat uit waterrijke bossen, poelen en vennen, bosranden maar ook in flinke begroeide vijvers wordt de slang aangetroffen. Als de slang niet op jacht is, dan ligt ze meestal te zonnen op het droge; bij slecht weer ziet men de slangen niet omdat ze schuilen in bv. holle bomen.
De girondische gladde slang (Coronella girondica)
De girondische gladde slang is moeilijk van andere slangen te onderscheiden omdat het dier geen bijzondere kenmerken heeft. De basiskleur is meestal lichtgrijs tot lichtbruin, met op de rug een tekening van vage donkere strepen die in de nek veranderen in lengtestrepen tot op de kop. Achter het oog zit een oogvlek die naar de rug toe vervaagt en op de punt van de snuit is een donkere vlek te zien over de hele breedte, de snuit is meestal geel tot geel-wit. Deze slang wordt tot 90 centimeter lang, is niet giftig en is veel zeldzamer dan de “gewone” gladde slang die in grote delen van Europa leeft. De girondische gladde slang komt alleen voor in Spanje, Portugal, het zuiden van Frankrijk, Sicilië en in het noordwesten van Afrika.
De hoefijzerslang (Coluberhippocrepis)
Men vindt deze slang in Spanje, Sardinië, Griekenland en in Noord-Afrika. Hij is gewoonlijk 1 meter lang hoewel men ook wel hoefijzerslangen heeft aangetroffen van anderhalve meter. De hoefijzerslang heeft een vrij lange kop die aan de bovenzijde plat is en naar de nek toe breed uitloopt. Het lichaam is betrekkelijk dik, dat naar de staart smal toe loopt en eindigt in een punt. Zijn oog is aan de onderkant omlijnd door een halve cirkel van veelzijdige schubjes. De hoefijzerslang is geel of geel-grijs van kleur. Op zijn rug heeft hij een groot aantal, regelmatig verdeelde, zwart omlijnde grijze vlekken. Hij dankt de naam aan de hoefijzervormige tekening op de achterzijde van zijn kop.
De ringslang (Natrix natrix)
Deze slangensoort heeft een groot verspreidingsgebied in Europa en komt ook voor in de Benelux. De ringslang is daar in veel streken het enige reptiel, de slang is ongevaarlijk en niet giftig voor de mens, zelfs bij bedreiging is een beet hoogst uitzonderlijk. De ringslang dankt zijn naam aan de gele vlekken aan weerszijden van de hals, net achter de kop, die aan de bovenzijde soms samenvloeien en doen denken aan een ring maar meestal zowel aan de bovenzijde van de hals als aan de buikzijde onderbroken worden. De basiskleur van de ringslang is licht-tot donkerbruin tot grijs. De ringslang kan een lengte bereiken van ongeveer 1 tot 2 meter, afhankelijk van het geslacht, de ondersoort en zelfs de geografische locatie.